Toen ik nog een klein jongetje was, maakte mijn moeder traditiegetrouw iedere zondag soep. Op zaterdag, tegen het einde van de middag, stond de schenkel al te pruttelen op het vuur. Een weeïge geur hing er dan in de keuken. Zondag, na het eten van de soep en de griesmeelpudding met bessensap, gingen mijn vader en ik op pad. Ons wekelijkse bezoek bij de repetitie van de plaatselijke harmonie.
Voordat de repetitie begon was het altijd een kakofonie aan geluiden van verschillende muziekinstrumenten die aan het inspelen waren. Ik hield van dit sfeertje. Altijd weer dezelfde jongen die op het laatst met een rood hoofd binnen kwam vliegen en snel op zijn stoel plaatsnam, terwijl de dirigent al met zijn armen stond te zwaaien om de repetitie te beginnen.
En dan was daar altijd ome Koos: een grote man met een warme, zware stem en een vriendelijke lach. Vroeger werkte hij in de mijnen, maar hij was al wat jaartjes met pensioen. Hij was het middelpunt van de harmonie en geliefd bij alle muzikanten. Ook bij mij, want voordat de repetitie begon, stopte hij me altijd een pepermuntje toe en kreeg ik een dikke knipoog.
Wat ome Koos zo bijzonder maakte, was zijn rol als bruggenbouwer. Dat realiseerde ik me toen ik al wat jaartjes ouder en inmiddels zelf muzikant was. Uiteraard waren er bij de muziekvereniging wel eens strubbelingen. Dat is onvermijdelijk als veertig musicerende mensen zo intensief met elkaar omgaan.
Ik herinner me nog goed het voorval met een trombonist, Pierre. Hij kwam de laatste weken met een norse blik binnen. De normaal zo vrolijke muzikant was somber. Ome Koos had het ook in de gaten en knoopte een gesprekje met hem aan om te achterhalen wat er aan de hand was. Als geen ander wist hij de perfecte toon te vinden en de juiste woorden te zeggen. Uiteindelijk kwam bij Pierre de aap uit de mouw. Hij speelde al jaren de tweede partij. Op zich helemaal niets mis mee. Hij had echter op eigen initiatief privéles genomen van een professionele trombonist en zijn musiceren ging met sprongen vooruit. Volgens Pierre was de tijd rijp dat hij de eerste trombonepartij ging spelen. Maar Luuk, zijn collega eerste trombonist wilde daar niets van weten. Hij blies al jaren de eerste partij en voelde het als een degradatie om nu de tweede partij te moeten spelen.
Ome Koos trommelde beide trombonisten op en ging met hen in gesprek. Hij complimenteerde hen met hun mooie trombonespel en toonde begrip voor de mening van beide muzikanten. Het was geen makkelijk gesprek, maar uiteindelijk na drie koppen koffie schudden de trombonisten elkaar de hand. Ze proostten met een biertje op het compromis waar beide heren tevreden mee waren: Pierre zou een paar 1e partijen krijgen en Luuk zou hem daarbij coachen.
Ik heb altijd veel bewondering gehad voor ome Koos. Zonder dat ik me dat toen realiseerde, is hij misschien wel mijn grote voorbeeld geweest. Waarschijnlijk ligt bij hem de basis hoe ik bij een conflict mensen wil begeleiden. Bij gesprekken denk ik regelmatig en met respect aan ome Koos terug.
Henrie Pastoor,
Vallei Mediation.
(I.v.m. privacy zijn in dit waargebeurde verhaal persoons-/plaatsnamen en situaties gefingeerd.)